De première van ‘Ein deutsches Requiem’, op Goede Vrijdag 1868, betekende voor de toen 35 jaar oude Brahms zijn definitieve doorbraak als componist.
Sinds hun eerste ontmoeting in 1853 was Brahms kind aan huis geweest bij Robert en Clara Schumann. Schumanns vroege en tragische dood in 1856 vormde Brahms eerste inspiratie voor het Requiem.
Het idee een Requiem te componeren liet Brahms niet los. Vanaf 1861 zocht en vond hij teksten in de Lutherse Bijbel. Brahms wilde een niet-liturgische dodenmis schrijven die iedereen zou kunnen verstaan. De keuze van de teksten is opmerkelijk: nergens wordt verwezen naar Christus of het christelijk geloof. Brahms verwierp de christelijke dogma’s, maar omhelsde de essentiële, menselijke context van de Bijbel.
De vaste tekst van de Latijnse dodenmis, het requiem, is een gebed dat de gestorvene begeleidt, en hem helpt de verlossing te bereiken. Brahms gaat heel anders met het idee van een requiem om. Niet de overledenen hebben hulp en troost nodig, maar de nabestaanden. Hij koos daarom teksten uit het Oude en Nieuwe Testament en ook apocriefe boeken, die de nabestaanden helpen hun lijden te verlichten en de onomkeerbaarheid van de dood te accepteren.
Ein deutsches Requiem is geen treurmuziek. De centrale gedachte van het werk is niet de eeuwige rust van de overledenen, maar voor alles de troost voor degenen die het leed dragen, muziek dus voor de levenden. Zo begint Brahms' requiem met de tekst "Selig sind, die da Leid tragen, denn sie sollen getröstet werden" ("Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden") (Matteüs 5:4), terwijl de traditionele Latijnse requiemmis begint met "Requiem eternam dona eis, Domine" ("Geef ze eeuwige rust, o Heer").